Ik had er wel mijn best op gedaan en ben benieuwd of andere lezers dit ook een ongenuanceerd artikel vinden. Het advertorialargument begrijp ik. Wat wél jammer is in dezen: Steenbakkers prees een betaalde methode aan, terwijl de SpelSpiekerApp gratis is.
Sink the
kofschip
In
Levende Talen Magazine 2015/4 schreef Jeroen Steenbakkers over zijn zoon Emil
die er in 4 havo achter komt dat hij zijn werkwoordspelling niet beheerst. Hoewel
Steenbakkers’ aanpak waardevolle elementen heeft, pakt hij niet de kern van het
probleem aan: werkwoordspelling gaat namelijk helemaal niet over spelling.
Michel Pijpers
Steenbakkers signaleert heel juist
een aantal problemen in de didactiek. Kinderen leren te vroeg te veel
(afgedwongen door de Cito-toets), ze leren onjuistheden (een pv vind je door de
zin vragend te maken; hij vindt is
met dt; een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin),
rijen oefeningen à la Struikelblokken
werken niet en scheppen schijnkennis (die de Cito-toets waardeert, dat wel).
Zijn aanbeveling om bij werkwoordspellingtoetsen een strenge norm te hanteren, deel ik (je begrijpt het systeem of niet). Ik zou hem nog strenger willen maken: 99% goed is een 6. Wel formatief, natuurlijk. Je rekent iemand er niet op af; je kunt iets pas leren als je eraan toe bent, maar je moet wel weten dat je dit onderdeel nog niet beheerst.
Zijn opmerking “Ik heb bovenal nodig dat ze een houding van toewijding hebben ontwikkeld”, is mijn belangrijkste doelstelling als leraar Nederlands.
Zijn aanbeveling om bij werkwoordspellingtoetsen een strenge norm te hanteren, deel ik (je begrijpt het systeem of niet). Ik zou hem nog strenger willen maken: 99% goed is een 6. Wel formatief, natuurlijk. Je rekent iemand er niet op af; je kunt iets pas leren als je eraan toe bent, maar je moet wel weten dat je dit onderdeel nog niet beheerst.
Zijn opmerking “Ik heb bovenal nodig dat ze een houding van toewijding hebben ontwikkeld”, is mijn belangrijkste doelstelling als leraar Nederlands.
Ik verwacht dat Steenbakkers en ik
vanuit dezelfde verwondering hebben nagedacht over de didactiek van de werkwoordspelling:
Hoe komt het dat hele volksstammen (we kennen allemaal de schrijfsels van
collega’s, minstens hbo’er, die de werkwoordspelling niet beheersen) die
werkwoordspelling niet onder de knie krijgen, terwijl het systeem zo logisch in
elkaar zit?
Steenbakkers en ik verschillen van
mening als hij als eerste wil dat leerlingen “feilloos werkwoordrijtjes kunnen
vervoegen”. Ten eerste ben ik allergisch voor rijtjes, daarnaast gaat hij dan
nog steeds uit van de didactiek die al 150 jaar niet werkt. Het lijkt erop dat
Steenbakkers de analogiemethode aanhangt: we leren leerlingen (bijvoorbeeld)
hoe je leren vervoegt. Leerlingen
leren/oefenen/trainen dan dat ze vervoegen
en barbecueën op dezelfde manier
vervoegen.
Maar het probleem is dat veel leerlingen denken dat werkwoordspelling przewalskipaardspelling is: een woord wordt gespeld zoals het gespeld wordt, daarom zijn voor velen “dat ziet er beter uit” en - in mindere mate- “achteraan in de zin hoort het voltooid deelwoord” geldige argumenten. De analogiemethode heeft zeker waarde, maar pakt het probleem niet aan.
Maar het probleem is dat veel leerlingen denken dat werkwoordspelling przewalskipaardspelling is: een woord wordt gespeld zoals het gespeld wordt, daarom zijn voor velen “dat ziet er beter uit” en - in mindere mate- “achteraan in de zin hoort het voltooid deelwoord” geldige argumenten. De analogiemethode heeft zeker waarde, maar pakt het probleem niet aan.
Doen wat er gezegd wordt
De grootste fout die de
traditionele didactiek maakt, is dat de spelling centraal staat. Nou lijkt dit
een logische keuze bij werkwoordspelling,
maar als je ergens níet over na moet denken is het over de spelling; die staat
namelijk vast. Daar mág je niet eens over nadenken. Die spelregels moet je
weten en toepassen. Doen wat er gezegd
wordt is in dezen een heel belangrijke vaardigheid.
Moet je dan helemaal niet nadenken?
Natuurlijk wel, er worden niet voor niets zoveel fouten gemaakt. Maar je moet
nadenken over waar je over na moet denken: met welk vorm of afleiding van het
werkwoord heb je in deze zin te maken. Stel je die correct vast, dan maak je
geen spelfout als je tenminste doet wat er gezegd wordt (de regel die je moet
weten, toepast).
De samenvatting van deze hele routine
staat op de SpelSpieker
. Als leraar Nederlands zie je niks
revolutionairs staan, je zult vaak zelf iets soortgelijks aan je leerlingen
uitdelen. Ik pretendeer ook helemaal niet iets nieuws uitgevonden te hebben. Om
met de SpelSpieker te leren werken moeten leerlingen ervaren dat een correcte
spelling onontkoombaar is als de juiste vorm is vastgesteld. Oefeningen
werkwoordspelling moeten dan ook niet over spelling gaan, maar over
(impliciete) grammatica.
En dat is wat er ontbreekt in de
traditionele schoolboeken, een didactiek die werkt maakt van de logica van het
systeem, van taalgevoel en inzicht in structuren. Deze methodes laten leerlingen
(nu digitaal) 75 keer een pv tt invullen. Vergeefse moeite die niks met leren
te maken heeft. Steenbakkers zei terecht: “Het is ongunstig om steeds dezelfde
zinsconstructies te gebruiken zoals gebeurt bij Struikelblokken, De tiptoets en veel digitaal materiaal.
Leerlingen anticiperen trucjes op eenvormigheid.”
Het voert te ver om de leergang
hier compleet uit de doeken te doen, maar hieronder vind je een aantal
opdrachten die leerlingen helpen om na te denken over taal.
Vul
in welke vorm je hier moet invullen. Kies uit: pv, vd, bn of inf
Hij (1 liggen) weer te (2 slapen),
terwijl de (3 uitleggen) stof ook
voor hem zo interessant (4 hebben)
(5 kunnen) (6 zijn).
Welk(e)
woord(en) kunnen zowel persoonsvorm als voltooid deelwoord zijn:
- vergeten
- geloofd
- gegeten
- onthoofden
Welk
rijtje werkwoorden bestaat uit woorden die ALTIJD persoonsvorm zijn:
- vergeten, sliepen, wist
- weet, ontloopt, vergalde
- eten, verstapt, controleert
- stopte, geloofd, werkt
Leerlingen zijn niet bezig met
spelling, maar verwerven kennis die ze nodig hebben om uiteindelijk die
werkwoorden altijd goed te gaan schrijven. Als ze dit beheersen, kunnen ze geen
spelfouten meer maken. Als ze tenminste doen
wat er gezegd wordt.
En dan nog merk ik in de praktijk hoe diepgeworteld basisschoolonzin is. Kinderen die twee lessen bezig zijn met vormen herkennen, maken dan als eerste een oefening waarin ze 1. de vorm (juist, dat controleren we) benoemen en dan -met de uitgelegde SpelSpieker in de hand- 2. het woord goed moeten schrijven:
Het is niet raar dat de werkwoordspelling je wel eens verwarren.
Gemiddeld 5 leerlingen per klas schrijven toch nog de d. Niet heel raar: achteraan in de zin, na een r. Maar wel heel raar als je weet dat we klassikaal hebben vastgesteld dat dit een persoonsvorm is. Ieder jaar opnieuw ben ik verbaasd.
Deze zin heeft een belangrijke functie, hij helpt er nadrukkelijk aan mee dat kinderen echt beseffen dat de meneer of juf van groep 8 een steekje heeft laten vallen. Ik val die basisschoolleraar overigens nooit af, dat werkt contraproductief, die heeft een permanente plek in hun hart. Ik ‘leg uit’ dat het met de basisschoolzinnen werkte, maar dat we nu een stapje verder gaan.
(Tegelijkertijd denk ik wel: wat zou het toch fijn zijn als ook de basisschoolleraar het simpel houdt en kinderen leert:
En dan nog merk ik in de praktijk hoe diepgeworteld basisschoolonzin is. Kinderen die twee lessen bezig zijn met vormen herkennen, maken dan als eerste een oefening waarin ze 1. de vorm (juist, dat controleren we) benoemen en dan -met de uitgelegde SpelSpieker in de hand- 2. het woord goed moeten schrijven:
Het is niet raar dat de werkwoordspelling je wel eens verwarren.
Gemiddeld 5 leerlingen per klas schrijven toch nog de d. Niet heel raar: achteraan in de zin, na een r. Maar wel heel raar als je weet dat we klassikaal hebben vastgesteld dat dit een persoonsvorm is. Ieder jaar opnieuw ben ik verbaasd.
Deze zin heeft een belangrijke functie, hij helpt er nadrukkelijk aan mee dat kinderen echt beseffen dat de meneer of juf van groep 8 een steekje heeft laten vallen. Ik val die basisschoolleraar overigens nooit af, dat werkt contraproductief, die heeft een permanente plek in hun hart. Ik ‘leg uit’ dat het met de basisschoolzinnen werkte, maar dat we nu een stapje verder gaan.
(Tegelijkertijd denk ik wel: wat zou het toch fijn zijn als ook de basisschoolleraar het simpel houdt en kinderen leert:
·
zinnen
van tijd te veranderen. Bijpassende opdrachten:
o
Pak
de Kidsweek en onderstreep in een
artikel alle pv’s.
o
Wie
vindt de zin met de meeste pv’s?
o
Wie
vindt de langste zin zonder pv?
o
Onderstreep
met een andere kleur bij iedere pv het onderwerp.
·
een
voltooid deelwoord en infinitief te herkennen (en te vormen)
o
Zoek
gezegdes (met werkwoorden die bij elkaar horen)
o
Wie
vindt het langste gezegde?
o
Wie
vindt de zin met de meeste gezegdes?
En eigenlijk zou dat wat mij
betreft alle grammatica van de basisschool mogen zijn. Na hun 12e
neemt het abstractievermogen snel toe en kun je op een betekenisvolle manier
met taalkunde bezig zijn. Als je wil.)
Na één oefening spellen begrijpen
veel leerlingen waar de crux zit en opvallend veel leerlingen leggen in de
lessen daarna de SpelSpieker op tafel, een vertrouwenwekkend houvast.
Je ziet het pas, als je het snapt zei een veelgeciteerde filosoof en gelijk heeft ie. Ziet een leerling het nu niet, dan valt dat kwartje later wel. In de tussentijd benaderen we iedere vergissing met een vraag: in welke SpelSpiekercategorie zit deze vorm.
Je ziet het pas, als je het snapt zei een veelgeciteerde filosoof en gelijk heeft ie. Ziet een leerling het nu niet, dan valt dat kwartje later wel. In de tussentijd benaderen we iedere vergissing met een vraag: in welke SpelSpiekercategorie zit deze vorm.
Zo gauw leerlingen doorhebben dat
alles wat je moet kunnen (samengevat weliswaar) op dat kleine kaartje staat,
zijn ze echt bereid om het onder te knie te krijgen. De leergang in BruutTAAL leidt leerlingen langs alle
valkuilen en leert leerlingen dat het zin heeft om zorg te besteden aan je
taalgebruik.
De stam = de ik-vorm
Leerlingen die met de SpelSpieker
werken moeten wel foutloos een stam kunnen maken, maar dat maken we - net als
vroeger- weer simpel: De stam = de
ik-vorm. Je vormt de stam door van de uitspraak van het hele werkwoord de
sjwa weg te halen of (als die er niet is) de n-klank:
fietsen - fiets
lopen - loop
beleven - beleef
deleten - delete
lozen - loos
netflixen - netflix
gaan – ga
weten - weet
Dit werkt niet bij: zijn (ben) en komen (kom), maar die
werkwoorden worden zo vaak gebruikt dat daar bij moedertaalsprekers weinig
problemen zullen voorkomen.
Er zijn didactieken die werken met
stammen als belev en loz en de spelling daarmee nodeloos
moeilijk maken. Niet doen: spelling volgt uitspraak (spelregel 1 in Het groene boekje), laat die uitspraak
dan ook leidend zijn. Leer je leerlingen verzorgd te spreken, een
ondergeschoven kindje in ons onderwijs maar zo fijn om gemakkelijk correct te
spellen.
Stam+t = De stamKLANK + t. Dit werkt niet bij: zijn (ben, bent, is) en hebben (heb, hebt, heeft) en nog wat modale werkwoorden.
fietst
loopt
beleeft
deletet (leenwoorden leveren geen
probleem op: doe wat er gezegd wordt)
loost
netflixt
gaat (de t komt na de stamklank)
weet (eindigt de stam op een t, dan
geen extra t)
Verleden tijd en voltooid deelwoord
doe je op je gehoor. Moedertaalsprekers moeten verschil horen tussen geloofde en geloofte. Dat ze dat niet allemaal doen, pleit weer voor
uitspraakles. Stemhebbend/ stemloos is in veel grote dialecten (Amsterdams,
Twents) problematisch. Frits Wester krijgt zelfs de volgende zin uit zijn
strot: Dat is niet so (accent) vraai (hypercorrectie?).
Maar ook hier: we hebben een standaardtaal met een standaarduitspraak, en de spelling volgt de uitspraak. Dus hebben we volgens Het groene boekje naast elkaar: surfte en surfde, bridgete en bridgede, golfde en golfte (kunnen allebei van golfen komen).
Maar ook hier: we hebben een standaardtaal met een standaarduitspraak, en de spelling volgt de uitspraak. Dus hebben we volgens Het groene boekje naast elkaar: surfte en surfde, bridgete en bridgede, golfde en golfte (kunnen allebei van golfen komen).
Speciaal voor twijfelgevallen of
twijfeldialecten heb ik nog de SpelSpiekerApp ontworpen: 9000 werkwoorden met
hun vormen.
Die heb je nauwelijks nog nodig als je dit kunt (met behulp van die logische stamklank):
Die heb je nauwelijks nog nodig als je dit kunt (met behulp van die logische stamklank):
infinitief
|
stam=ik-vorm
|
stam+t
|
stamklank +
|
volt dlw
|
bn v volt dlw
|
baden
|
baad
|
baadt
|
baadde
|
gebaad
|
gebade
|
deleten
|
delete
|
deletet
|
deletete
|
gedeletet
|
gedeletete
|
lozen
|
loos
|
loost
|
loosde
|
geloosd
|
geloosde
|
Kijk
op de SpelSpieker waarom deze woorden zo correct geschreven zijn.
|
(Steenbakkers oproep om woorden die
12-jarigen niet kennen (als bevreemden,
plenzen en zieden) niet te gebruiken in oefenmateriaal snijdt dan ook geen
hout. Met de SpelSpieker kun je ieder werkwoord aan, je maakt een stam en leidt
dan iedere gewenste vorm af.)
Ook de app volgt de vormdidactiek: jij moet
nadenken welke vorm je wilt gebruiken. Als jij niet weet/voelt of het geloofde of geloofte is, typ je het hele werkwoord in en druk je op de vorm die
je wil zien. De keuze die je nog steeds zelf moet maken, is: welke vorm wil ik
gebruiken. En daar draait die hele werkwoordspelling om. Niet om spelling.
NASCHRIFT
Het zal de ervaren lezer zijn opgevallen
dat behalve in de kop ’t K-woord niet is gevallen. Typ in YouTube als zoekterm Sink the kofschip en bekijk de
badinerende aanval op dit didactisch gedrocht. Voor leerlingen van wie
Nederlands niet de moedertaal is, kan de S CH o F T K i P wel nuttig zijn.
BRONNEN
Steenbakkers,
Jeroen (2015). Emil worstelt met werkwoordspelling. Levende Talen Magazine, 102 (4), 4-8.
Michel Pijpers (Twitter: @MPijpers)
is auteur van de boekloze VO-methode Nederlands BruutTAAL (Uitgeverij DeLeraar.nl).