6 februari 2010

Nu ik toch thuis zit met flink gekneusde ribben (Gladheid maakt slachtoffer in Berkel-Enschot) heb ik maar eens een ingezonden brief gestuurd naar het Brabants Dagblad. Daar stond namelijk weer eens een stuk in van een schrijver die vond dat de taalvaardigheid van leraren/onderwijzers gruwelijk tekortschiet. Hij maakte gelukkig zelf zoveel fouten, dat het makkelijk werd om hem daarop eens lekker aan te pakken. Flauw, maar wel leuk.


Nadat ik mijn lezersbriefstukje had gemaild, belde het Brabants Dagblad of ik ook een langer stuk over dit onderwerp wilde schrijven. Het moest wel binnen een uur af zijn. Omdat ik had geploeterd om het binnen de vereiste 200 woorden te proppen was dit een prettig verzoek. Multatuli zei al eens: "Dit wordt een lange brief, want ik heb geen tijd voor een korte."

Onderwijs op basisschool is subliem
Onder de kop Onderwijs op  basisschool ondermaats stond gisteren een artikel van Peter Meijer “oprichter van bijlesinstituut beter-bijles.nl” in het Brabants Dagblad. Hij had het over taal en rekenen, ik reageer op de taalkant.
Wat me al jaren stoort in de discussie over de kwaliteit van het taalonderwijs is de (volgens veel onderzoeken minstens) omstreden vooronderstelling dat grammaticaonderwijs taalvaardigheid bevordert. Het echte probleem lijkt te zijn: Hoe komt het dat de leerlingen goed scoren op proefwerken, maar deze kennis niet inzetten in hun andere taaluitingen. Blijkbaar is er een grote kloof tussen schooltaal en gebruikstaal. Wat leerlingen moeten leren is dat niet het foutloze proefwerk het hoogste goed is, maar dat het verzorgen van je taal (en dat gaat om veel meer dan spelling) in welke uiting dan ook jou voordeel oplevert: mensen begrijpen je sneller, worden niet afgeleid door fouten en treden je welwillend tegemoet. Scholen doen er verstandig aan om minder energie te stoppen in toetsing en meer in het ontwikkelen van taalbewustzijn. Nu (en dat al zo’n twee eeuwen lang, die beperkte taalvaardigheid is echt niet iets van de laatste jaren) kun je makkelijk een 7 op je eindlijst staan en in werkelijkheid een taalbarbaar zijn.
Maar meer nog erger ik me in het stuk van Peter aan de pedante toon: “Zij kunnen het niet, ik wel.”
Hij schrijft het een slechte zaak te vinden dat zinsontleding niet verder gaat dan het lijdend voorwerp, maar heeft zelf nog moeite met de relatie tussen onderwerp en persoonsvorm: “Beter opgeleide docenten resulteren in betere prestaties.” Ik leg het even uit: docenten kunnen niet resulteren. Hij bedoelt: Het beter opleiden van docenten resulteert in betere prestaties.  
Peter schrijft grammaticaal onderwijs waar hij grammaticaonderwijs bedoelt en vindt: “Ook het toelatingsbeleid voor de pabo-opleiding (kleine letters, Peter) zal aan strengere eisen moeten gaan voldoen”, terwijl ik uit zijn betoog opmaak dat hij vindt dat aankomende studenten aan die strengere eisen moeten gaan voldoen. En: als  “..het nog steeds afnemende aantal nieuwe pabostudenten (is gewoon één woord zonder streepje) een halt wordt toegeroepen”, krijg je dan meer of minder studenten? Of blijft dat aantal gelijk nu je het een halt toeroept?
Tip voor een gelukkig taalleven: probeer je taal met aandacht te gebruiken, maar weet dat je fouten maakt. Het is beter je druk te maken om domme generalisaties in koppen, ook in die van mij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten